26e zondag door het jaar

KerkjaarCyclus: C

Intredelied:
527 Bekleedt u met de nieuwe mens
534 Wie naar het altaar gaat
758 Jij die bent
Antwoordpsalm:
P202 26e zondag door het jaar - C
Alleluia-vers:
4h Alleluia — Uw woorden, o Heer, zijn geest en leven
Bij de bereiding van de gaven:
528 Gedenken wij dankbaar
Communiezang:
569 God die leven hebt gegeven
Slotlied:
739 Als gij naar de woorden luistert

De intredezang die wij voor deze zondag voorstellen, is algemeen van karakter. Het is een typisch lied voor het begin van de viering dat meteen ook de functie vervult van de schuldlitanie: een belijdenis van Gods goedheid en eigen kwaad. Wie naar het altaar gaat; moet kennen goed én kwaad: het één staat hem te wachten, het ander laat hij achter (534). In dit geval zou men bijvoorbeeld na de tweede of derde strofe het openingswoord kunnen spreken en daarin wijzen op dit verband met de schuldbelijdenis. Daarna zingt men de volgende strofen en voegt de priester daar onmiddellijk aan toe: Moge de almachtige God … Dan heft hij het Eer aan God aan. Er is geen Kyrie.

Tegenover de striemende klacht van de profeet Amos aan het adres van de rijken en zelfgenoegzamen, klinkt in de antwoordpsalm 146 (145) het uitzicht op redding en steun van godswege. Dit brengt de psalmist tot de belijdenis: “De Heer zal ik loven, mijn leven lang” (P 202). Het communielied is weer eens – zoals vaak – op de huid van het evangelie geschreven: de parabel van Lazarus en de rijke vrek. Wij zingen vandaag alleszins God die leven hebt gegeven (569). Vooral in de derde strofe komt de allusie op het evangelie duidelijk aan het licht: wij rijken, blijken hard en onverstoord! Het is ook een bede dat “wij horen ’t roepen aan de poort” van de arme Lazarus, want hij kan ook bij ons aanbellen en op ons een beroep doen.